Docker is een tool die ontwikkelaars helpt om software in een gecontaineriseerde omgeving op te ontwikkelen, te verzenden en uit te voeren.
Hier zijn de stappen om een Python-applicatie te maken en te draaien met Docker:
1. Installeer Docker op je systeem.
1. Maak een nieuw bestand in je Python-projectdirectory met de naam `Dockerfile`. Dit bestand bevat alle commando’s, in volgorde, die nodig zijn om een Docker-image te bouwen.
Hier is een voorbeeld van een zeer eenvoudig Dockerfile voor een Python-app:
```
Dit Dockerfile:
- Begint met een Python 3.7 basis image.
- Stelt de werkmap in de container in op /app.
- Kopieert de inhoud van de huidige directory op je host-systeem naar de /app in de container.
- Installeert alle benodigde pakketten met behulp van de requirements.txt file.
- Stelt poort 80 open voor communicatie buiten de container.
- Runt app.py wanneer de container wordt gelanceerd.
1. Bouw de Docker-image uit het Dockerfile dat je net hebt gemaakt. Dit doe je door naar de directory te gaan waar je Dockerfile zich bevindt en de volgende opdracht uit te voeren:
```
docker build -t your-image-name:tag .
```
1. Controleer of je image is gebouwd, met de volgende docker-opdracht:
```
docker images
```
1. Voer je applicatie uit in een Docker-container:
```
docker run -p 4000:80 your-image-name:tag
```
De eerste deel `4000` vóór de dubbele punt is de poort van je host-systeem die je openstelt en `80` is de poort in de container die je openstelt.
1. Je kunt naar je webbrowser gaan en `localhost:4000` invoeren om te zien of je applicatie soepel draait.
Dat is alles, je Python-applicatie is gecontaineriseerd met Docker en draait lokaal!