Een Dockerbestand wordt aangemaakt en beheerd als een tekstbestand. Volg de onderstaande stappen om een Dockerbestand aan te maken:
1. Open een teksteditor. Als je een terminal gebruikt, kan een eenvoudige teksteditor zoals nano, vi of emacs worden gebruikt.
1. Maak een nieuw bestand aan en noem het ‘Dockerfile’. Let op: Docker herkent specifiek de naam ‘Dockerfile’ (met een hoofdletter D) zonder extensie.
1. Begin met het invullen van de opdrachten in het Dockerbestand.
Een Dockerbestand bevat meestal de volgende instructies (niet elke instructie is nodig in elk Dockerbestand):
- `FROM`: Specificeert het basisimage dat gebruikt moet worden. Voorbeeld: `FROM ubuntu:18.04`
- `RUN`: Voert een commando uit en creëert een nieuwe laag over het resultaat. Vaak gebruikt voor het installeren van softwarepakketten. Voorbeeld: `RUN apt-get update && apt-get install -y git`
- `CMD`: Geeft standaard uitvoeringscommando’s voor het container. Voorbeeld: `CMD [“echo”, “Hello World”]`
- `COPY`: Kopieert nieuwe bestanden of mappen van het lokale bestandssysteem naar de container. Voorbeeld: `COPY . /app`
- `WORKDIR`: Stelt de werkmap voor de instructies RUN, CMD, ENTRYPOINT, COPY en ADD. Voorbeeld: `WORKDIR /app`
- `EXPOSE`: Informeert Docker dat de container luistert op de gespecificeerde netwerkpoort(en) tijdens het uitvoeren. Voorbeeld: `EXPOSE 8080`
1. Nadat je het Dockerbestand hebt geschreven, sla je het op en sluit je het. Als je een terminal gebruikt, doe je dit door op ‘Ctrl + X’ te drukken, ‘Y’ in te voeren om te bevestigen dat je het bestand wilt opslaan, en vervolgens op ‘Enter’ te drukken om terug te keren naar de terminal.
1. Nu heb je een Dockerbestand gemaakt! Dit bestand kan worden gebruikt om een Docker-image te bouwen met het commando `docker build`.
Dit is een heel basistutorial. Dockerbestanden kunnen veel complexer zijn dan dit en bevatten extra informatie, afhankelijk van de behoeften van je project.