FTP maakt gebruik van een speciale buffer om de gegevens van een bestandsoverdracht tijdelijk op te slaan voordat deze worden verzonden. Dit bufferproces wordt ook wel “spooling” genoemd en is een belangrijk onderdeel van het FTP-protocol.
Tijdens het spoolingproces slaat de FTP-client de gegevens van het te verzenden bestand op in een buffergeheugen. Zodra de buffer vol is, begint het FTP-protocol met het overbrengen van de gegevens naar de FTP-server. De FTP-client blijft gegevens in de buffer opslaan terwijl de FTP-server de gegevens verwerkt en naar de bestemming overbrengt.
Als de overdracht is voltooid, worden de gegevens uit de buffer verwijderd en wordt de buffer weer leeggemaakt voor de volgende overdracht. Dit proces van bufferen en verzenden wordt herhaald totdat alle gegevens zijn overgebracht.
Het spoolingproces is een efficiënte manier om bestanden over te dragen, omdat het de belasting van de netwerkverbinding vermindert en er minder onderbrekingen en lag optreden.