1. Installeer en configureer de LDAP-server. Gebruik een vorm van encryptie zoals SSL of TLS om de veiligheid te verhogen.
1. Maak de nodige organisatorische eenheden (OU’s) aan in de LDAP-server voor het DHCP-beheer. Bijvoorbeeld: “OU=DHCP-Servers,DC=domain,DC=com”
1. Voeg binnen de OU DHCP-servers de individuele DHCP-servers toe door gebruik te maken van een schema met basisinformatie zoals IP-adres, subnetmasker, routeradres, DNS-servers en domeinnaam.
1. Maak DHCP-configuratie-parameters aan, zoals IP-bereiken, slaap- en lease-tijden, en DHCP-opties. Deze kunnen ook als schema’s worden gedefinieerd.
1. Verifieer dat de LDAP-server correct is geconfigureerd en navigeer naar het DHCP-servergedeelte van de LDAP-server. Zorg ervoor dat alle noodzakelijke parameters en schema’s beschikbaar zijn.
1. Configureer de DHCP-server om verbinding te maken met de LDAP-server. Gebruik eventueel een gemeenschappelijk protocol zoals LDAP over SSL (LDAPS).
1. Test de configuratie door een nieuw IP-adres uit te geven. Zorg ervoor dat de DHCP-server de beheerscontrole heeft over het IP-adres en of de instellingen worden gesynchroniseerd met LDAP.
1. Beheer DHCP-serverfunctionaliteit, verplaats DHCP-servergegevens van de ene server naar de andere en configureer DHCP-foutopsporing, alles vanuit de LDAP-server. Houd een bijgewerkte versie van de LDAP-server bij om de DHCP-servers up-to-date te houden.
1. Zorg voor beveiliging. Bepaal wie toegang heeft tot de LDAP-server en DHCP-servers en welke rechten ze hebben. Versleutel de communicatie en voer regelmatig beveiligingstests uit om kwetsbaarheden te identificeren.