Om OSPF-authenticatie te configureren, moet u de volgende stappen uitvoeren:
1. Bepaal het type authenticatie dat u wilt gebruiken: OSPF ondersteunt twee soorten authenticatie: plaintext en MD5.
1. Configureer een wachtwoord of een sleutel: Voor plaintext-authenticatie dient u een wachtwoord in te stellen. Voor MD5-authenticatie dient u een sleutel in te stellen.
1. Stel de OSPF-area in voor het gebruik van authenticatie: Een OSPF-area kan worden ingesteld om authenticatie te gebruiken door de “area authentication” opdracht uit te voeren. Dit geeft aan dat alle OSPF-berichten die worden uitgewisseld in deze area moeten worden geauthenticeerd.
1. Stel authenticatie in voor elke OSPF-interface: U moet de “ip ospf authentication” opdracht uitvoeren op elke OSPF-interface om de authenticatie in te schakelen. U kunt ook de “ip ospf authentication-key” opdracht uitvoeren om de sleutel of het wachtwoord in te stellen.
1. Test de authenticatie: Om te testen of de authenticatie correct is ingesteld, kunt u de “show running-config” opdracht uitvoeren om te controleren of de juiste configuratie is toegepast. U kunt ook de “show ip ospf neighbor” opdracht uitvoeren om te controleren of de buren correct worden geauthenticeerd.
Opmerking: Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de authenticatie-instellingen op elke OSPF-router overeenkomen om communicatieproblemen te voorkomen.