Een functie in Python wordt gedefinieerd met het sleutelwoord “def”, gevolgd door de naam van de functie, gevolgd door een paar open en sluit haakjes () en een dubbele punt :. De code voor de functie wordt vervolgens ingesprongen op de volgende regel.
Hier is een eenvoudig voorbeeld van een functie die twee getallen als parameters neemt en hun som retourneert.
```
def som(getal1, getal2):
return getal1 + getal2
```
Je kan de functie oproepen met de functienaam gevolgd door de parameters in de haakjes.
```
resultaat = som(5, 3)
print(resultaat) # Dit zal 8 printen
```
In dit voorbeeld is “som” de naam van de functie, “getal1” en “getal2” zijn parameters van de functie en “return getal1 + getal2” is wat de functie retourneert wanneer het wordt aangeroepen.
Functies kunnen zeer complex zijn en kunnen andere functies oproepen, logica bevatten zoals if-else-verklaringen, lussen en nog veel meer.
Het belangrijkste doel van functies is om je code beter te organiseren en herbruikbaar te maken, wat belangrijk is voor efficiënt programmeren en coderingsprojecten op grotere schaal.