Objectgeoriënteerd programmeren (OOP) is een programmeermethode waarbij het programmeren rond data, of objecten, en functies wordt georganiseerd, in plaats van alleen functies en logica. Elk object is een instantie van een klasse, wat een soort blauwdruk is met eigenschappen (attributen) en acties (methoden) die een object kan uitvoeren.
In Python kan OOP worden gebruikt om ingewikkelde programma’s op te splitsen in kleinere, herbruikbare componenten, wat de code beter te beheren, leesbaar en herbruikbaar maakt en ook helpt bij het verminderen van bugs.
Basiselementen van OOP in Python zijn:
- Class: Een class definieert een type object met bepaalde eigenschappen en functies die van toepassing zijn op alle instanties van die class.
- Object: Een object is een instantie van een class.
- Attributen: Eigenschappen of kenmerken van een class.
- Methoden: Functies of gedrag van een object dat in een class wordt gedefinieerd.
- Erfelijkheid: Een class kan eigenschappen en gedragingen erven van een andere class.
- Encapsulation: Het verpakken van gegevens en methoden in één eenheid of class.
- Polymorfisme: Het vermogen van een variabele, functie of object om meerdere vormen te hebben.
Bijvoorbeeld, een class genaamd ‘Auto’ kan attributen hebben zoals ‘kleur’, ‘merk’, ‘model’ etc. en methoden zoals ‘rijden’, ‘remmen’ etc. Elk object van deze class (elke auto) zou deze dezelfde eigenschappen en gedragingen hebben, maar de specifieke waarden en hoe dat gedrag wordt uitgevoerd, kan variëren tussen objecten.