In ReactJS wordt modulaire programmering sterk aangemoedigd door de nadruk te leggen op het bouwen van herbruikbare componenten. Dit betekent dat de codebase wordt opgesplitst in zelfstandige, herbruikbare stukken – “modules” – die elk een specifieke taak uitvoeren.
Hieronder staan de stappen om het principe van modulariteit te gebruiken in ReactJS:
1. Identificeer de componenten: Breng eerst in kaart welke onderdelen van je applicatie als afzonderlijke componenten kunnen worden afgebakend. Dit kan variëren van individuele knoppen, tot formuliervelden, headers, footers enzovoort.
1. Maak een `components` map: Maak een folder genaamd ‘components’ in je projectdirectory waar je alle component-bestanden gaat opslaan.
1. Creeer component bestanden: Voor elke component die je identificeert, maak je een nieuw JavaScript-bestand in de ‘components’-map. De bestandsnaam moet overeenkomen met de naam van de component. Bijvoorbeeld voor een “Button” component zou je een bestand creëren genaamd “Button.js”.
1. Definieer de component: In elk componentbestand definieer je een React-component. Dit kan een klassecomponent of een functionele component zijn, afhankelijk van je behoeften. U moet de component vervolgens exporteren zodat deze in andere delen van de applicatie kan worden gebruikt.
1. Gebruik de component: In de componenten waarin je de wedergebruikte componenten wilt gebruiken, importeer je de component en gebruik je deze als een aangepast HTML-tag.
Voorbeeld –
Stel dat we een herbruikbare “Button” component hebben. De code voor deze component kan er als volgt uitzien:
`// Button.js`
```
import React from ‘react’;
function Button(props) {
return
}
export default Button;
```
Nu kunnen we deze Button-component in een andere component gebruiken, zoals:
`// App.js`
```
import React from ‘react’;
import Button from ‘./Button’;
function App() { return (
Op deze manier stelt ReactJS ons in staat om onze applicatie op te splitsen in verschillende componenten, wat bijdraagt aan het behoud van de modulariteit.