Fouten worden gedetecteerd in het TFTP-protocol door middel van de opcode en de opcode van de TFTP-pakketten. Als er een onbekende opcode wordt ontvangen, wordt dit beschouwd als een fout. Als er een datapakket wordt verzonden en niet wordt bevestigd door een ACK-pakket, wordt dit ook beschouwd als een fout. Als er een pakket wordt ontvangen met een ongeldige blocknummer of als de checksum van het pakket niet overeenkomt met de waarde die verwacht wordt, wordt dit beschouwd als een fout. Fouten worden gerapporteerd door middel van een ERROR-pakket, waarin een code en een beschrijving van de fout worden opgenomen. De ontvangende partij kan vervolgens deze code en de beschrijving gebruiken om de fout op te lossen.