Het TFTP-bestandsoverdrachtproces wordt als volgt voltooid:
1. Clientcontact: de TFTP-client maakt contact met de TFTP-server en vraagt om een bestandsoverdracht.
1. Bestandsnaam en overdrachtmodus: de client stuurt de bestandsnaam en de overdrachtmodus naar de server. De overdrachtmodus kan bijvoorbeeld “netascii” zijn voor tekstdocumenten.
1. Verbeterverzoek: als de server het verzoek accepteert, stuurt hij een verbeterverzoek terug naar de client om de overdracht te starten.
1. Bestandsoverdracht: de client begint het bestand te verzenden in blokken van 512 bytes. Voor elk blok stuurt de server een ontvangstbevestiging naar de client.
1. Overdrachtsbeëindiging: wanneer alle blokken zijn overgedragen, stuurt de server een laatste bevestiging naar de client. De TFTP-overdracht is voltooid.
1. Validatie: de client valideert het bestand door te controleren of alle blokken correct zijn overgedragen. Als de validatie mislukt, wordt de overdracht opnieuw gestart.
1. Bestandsopslag: het bestand wordt opgeslagen in de aangegeven locatie op de TFTP-client.